11
Sten Ard tekende met zijn wijsvinger op het linoleumblad van de tafel. Een paar druppels koffie vormden een decoratief patroon. Toen hij probeerde ‘Laurelius’ te schrijven met het vocht, waren er niet voldoende druppels. Hij overwoog een moment om het restant uit zijn kopje ook op de tafel te gieten, maar zag daar vanaf toen hij opkeek en de starende blikken van een aantal collega’s zag. Mocht je tegenwoordig niet meer rustig aan je aantekeningen werken?
Hij had de afgelopen uren veel nagedacht en heroverwogen, de anderen hadden hopelijk ook nagedacht, maar het onderzoek begon al koud te worden, net als de drank die voor hem stond.
Als hij de vrouw had opgespoord, zou dat dan een stap vooruit of twee stappen achteruit betekenen?
Het gesprek met directeur Johlin, de partner van Laurelius, was een kwelling geweest. Hij wist nog niet wat het kon opleveren, behalve dat hij de naam die hij van Johlin had gekregen, zou natrekken.
Johlin was een kleine, opgeblazen man met nieuw geld en met zichtbaar last van complexen. De directeur had tijdens het gesprek voortdurend op zijn tenen gestaan en hij rapporteerde keurig alles wat hij had gedaan en gezegd. Sten Ard was na een tijdje gestopt met luisteren.
Sten Ard was een van de vierendertig commissarissen op de rechercheafdeling van het politiekorps in Göteborg. De recherche ontdekt en onderzoekt misdrijven die deel uitmaken van algemene aanklachten, mits die niet bij een andere afdeling terechtkomen. De ontdekking had plaatsgevonden en nu konden ze starten met het onderzoek. De zaak-Laurelius was zijn baby, maar hij was niet alleen in het gebouw.
Ard ging staan voor een wandeling van drie minuten door het gebouw en klopte op een deur. Hij hoorde gegrom. Hij werd verwacht.
‘Arden! Kom binnen. Ik ben bijzonder vereerd met dit bezoekje van onze mastermind.’
Gert Fylke was een van de drie recherchecommissarissen van de afdeling Narcotica. Ard had Fylke altijd een onaangename vent gevonden. Fylke verspreidde racistische vooroordelen. Hij verzamelde racistische verhalen, waar verder niemand om lachte. Hij had een gewelddadig verleden bij de afdeling Openbare Orde. Hij was in de vijftig en een snoever, hard tegen de harde kerels en hard tegen de watjes, en had een ijzergrijs commandokapsel. Zijn gezicht was smal en bijna week, Ard moest soms aan een bepaalde propagandaminister denken als hij hem zag.
Gert Fylke was ook een heel bekwame onderzoeker.
‘Je wilt les van me hebben.’
‘Ik wil hulp hebben.’
‘Ja, ja, dat zei je al door de telefoon. Maar in dit geval is het een les, ook voor iemand die alles kan.’
Vloeide zijn houding voort uit een gebrek aan zelfvertrouwen? Ard ging op de harde stoel zitten.
Zijn collega-commissaris boog zich over het bureau naar hem toe.
‘Gisteren landden er zes goed geklede zakenmannen in de juwelenbranche op vliegveld Landvetter. We besloten om de handel van de mannen te bewonderen. Raad eens wat voor juwelen het waren?’
‘Cocaïne.’
‘Mis. Heroïne. Raad eens waar ze vandaan kwamen.’
‘Thailand.’
‘Weer mis. Uit Afrika, Tanzania, dat in de goede, oude tijd Tanganyika heette.’
‘En Zanzibar.’
‘Wat?’
‘Zanzibar. Tanzania is in 1964 gesticht, toen Tanganyika en Zanzibar samengevoegd zijn.’
‘Als jij dat zegt.’
Fylke glimlachte breed en peuterde met een lucifer in zijn oor.
‘Raad eens hoe al die juwelen het land in gesmokkeld zijn.’
‘In hun maag. Ze hebben de troep doorgeslikt.’
‘Goed! Nu al! En de les is nauwelijks begonnen!’
Sten Ard besloot om niets te zeggen. Hij kon er tenslotte ondanks alles iets van leren.
‘Ze hadden bijna drie kilo bij zich. Een van de zwarte heren had eenennegentig bolletjes in zijn maag en darmen. Eenennegentig bolletjes! Dat moet een record zijn. Bolander hangt op dit moment aan de telefoon met een vertegenwoordiger van Guinness in Stockholm. Ik wil een foto in de nieuwe editie van het boek, waarop de hoofdcommissaris zijn hand uit de kont van het zwartje trekt en er een van de bolletjes uit haalt terwijl ik ernaast sta met een enorme berg en controleer of alles goed gaat. Caught in the act wordt de kop, een mooie reclame voor de politie van Göteborg en een waarschuwing voor iedereen die probeert louche zaken op Landvetter te doen.’
‘Denk je dat Koskio daaraan meewerkt?’
‘Waarom niet? Hoe vaak heeft hij niet gezegd dat politieagenten niet bang moeten zijn om stront aan hun handen te krijgen? Dit is een mooie gelegenheid voor hem om een goed voorbeeld te zijn.’
‘Waardoor kregen jullie ze in de smiezen?’
‘De zwarten vulden hun kostuums niet. Ze waren keurig gekleed en de douanebeambten verdachten hen ervan dat ze dat niet gewend waren. Dat zie je vaker bij drugskoeriers.’
‘Maar dat was waarschijnlijk niet voldoende.’
‘Nee, verdomme. We plaatsten de groep onder discrete bewaking.’
Dan kon hij er niet bij geweest zijn, dacht Ard. Hij merkte ook dat Fylke het moeilijk vond het vreemde woord ‘discreet’ uit te spreken. Maar hij wist dat zijn collega het onderzoek bekwaam had gepland.
‘Ze namen hun intrek in een armoedig hotel in het centrum, op de Kungshöjd, en wij klopten aan. Liever gezegd, Bolinder en twee mannen klopten aan en ik ben heel blij dat ik er niet bij was.’
‘Heb je die kans laten schieten?’
‘Dat was niet het enige wat ik heb laten schieten. Het stonk verschrikkelijk naar stront in de kamer. Ze moeten binnenkort waarschijnlijk iets aan de vliegtuigmaaltijden gaan doen. Als die trend om bolletjes te slikken doorzet, moeten we een praatje met de vliegtuigmaatschappijen gaan maken. Ze moeten een maaltijd serveren waardoor het draaglijk voor de politie is om hun werk te doen.’
‘We zijn dus in de kamer.’
‘Wat? Juist, we zijn in de kamer. En omdat er geen plee in die eenvoudige hotelkamer is, wordt de situatie nog verdachter, nietwaar?’
‘Er was dus een directe indicatie dat ze drugs in hun maag hadden.’ Voor één keer had Ard de behoefte om iets formeels te zeggen, bij wijze van tegengewicht.
‘Je zegt het. Niemand ontkomt aan de natuur, en zeker niet deze kinderen van Moeder Natuur. Ze moesten hun juwelen kwijt en ik kan me voorstellen dat ze gilden als een mager speenvarken terwijl ze scheten. Maar deze mannen gingen nog verder.’
Fylke keek vol verwachting naar Ard. Wat zou er nu komen, dacht Ard. En waarom zou hij zijn enthousiasme niet een beetje temperen?
‘Ze hadden de inhoud van hun maag nog een keer doorgeslikt zodat ze zichzelf niet verraadden voordat ze het spul moesten overhandigen.’
Fylke keek teleurgesteld.
‘Zo kun je het formuleren. Ze hadden de bolletjes weer ingeslikt, verpakt in plasticfolie, plakband, een afgeknipte kous. We hebben het hier over een afmeting die overeenkomt met een heel behoorlijke gekookte worst.’
Ard voelde zich misselijk worden.
‘Omdat er geen water in de kamer was…’
‘Dank je, Gert, maar ik kan me de situatie zo ook voorstellen.’
‘We hebben ze, verzadigd maar niet voldaan, meegenomen om röntgenfoto’s te laten maken. De situatie was duidelijk. Bovendien hebben we een gedeelte in de schoenen van een van de mannen gevonden. Hij leek bijna fatsoenlijk.’
‘Jullie krijgen steeds meer werk.’
‘Daar kun je donder op zeggen. Göteborg is een Europoort voor drugs geworden, en maagdelijk terrein voor belangstellenden.’
Gert Fylke ging staan en liep naar het raam. Vanaf zijn stoel kon Ard de gevel van het Wasa-gebouw, de bovenkant van het Postgebouw, achter het station zien.
Fylke draaide zich om.
‘Naar alle waarschijnlijkheid zijn er daarbuiten grotere hoeveelheden in omloop dan er verslaafden zijn. Het lijkt erop dat de heroïne een blijvertje wordt. Maar als het gebruik van één drugssoort toeneemt, gaat het met de andere soorten net zo. Het is een paradijs voor zakenmensen.’
‘Maar we brengen ze slagen toe…’
‘Wíj brengen ze slagen toe, niet jullie. Wij steken onze armen in met hiv besmette kontgaten terwijl jullie keurige moorden onderzoeken.’
Fylke stak zijn armen in de lucht.
‘Daarom ben ik hier.’
‘Wat?’
‘Ik heb een keurige moord en ik zoek geïnfecteerde oorzaken.’
‘Ja, de zaak-Laurelius. Helaas hebben we niets over hem voor wat betreft drugs, de afdelingen Fraude en Economische Delicten hebben wel wat, maar…’
‘Geen Göteborgse zakenrelaties met wie hij contact had, verdachte…’
‘Ik weet dat je vindt dat ik een racist ben, Ard, maar je moet begrijpen dat van de honderd personen die we tot nu toe voor drugssmokkel hebben opgepakt er negentig buitenlanders zijn. Het is een markt van kleurlingen.’
‘Maar dealen en verkopen ze niet om hun verslaving te financieren?’
‘Het antwoord is ja. In de meeste gevallen.’
‘Daar zitten tenslotte hersenen achter.’
‘Blanke hersenen, bedoel je?’
‘Ik bedoel dat er rasechte Zweden zijn die veel verdienen aan drugs.’
‘Natuurlijk. En die wil ik heel graag oppakken en opsluiten en dan de sleutel weggooien. Maar de smokkel en de verkoop hebben een ander patroon gekregen. Het gaat heel vaak om kleine groepen of individuen, die het spul zelf het land in smokkelen en verkopen. En niet om grote bendes met een van bovenaf bestuurde hiërarchie.’
‘Dat weet je zeker?’
‘Dat is het patroon zoals wij dat interpreteren. Maar natuurlijk zijn er bendes die het om het echt grote geld te doen is. Ik weet alleen niet hoe dat patroon er hier in Göteborg uitziet, nog niet.’
‘Is het niet waarschijnlijk dat sommigen nieuwe investeringen doen?’
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Van de ene bron van inkomsten naar de andere overstappen?’
‘Op die manier komt Laurelius in beeld, nietwaar? Tja, misschien, maar verdomd moeilijk te bewijzen. Wij kijken daar natuurlijk ook naar, maar wat we hebben is alleen voldoende voor het oppakken van kleine en middelgrote criminelen.’
‘Wat lastig is.’
‘Daar lijkt het op.’
Fylke wees naar hem met een lange, magere vinger. Ard stak zijn arm uit en wees terug.
‘Ik hoop dat je er geen verregaande conclusies uit trekt.’
‘Het lukt me zelden om verregaande conclusies te trekken. Maar als je bedoelt dat ik geloof dat alle immigranten crimineel zijn omdat we criminele immigranten hebben die onze afdelingen handenvol werk bezorgen, dan heb je het mis. Weliswaar heb ik geen immigranten onder mijn beste vrienden, maar dat zou net zo goed wel het geval kunnen zijn.’
Heb ík wel beste vrienden? dacht Ard. Hij ging staan, en ging weer zitten.
‘Denk jij dat de zaak-Laurelius met een drugsdeal te maken kan hebben?’
‘Misschien wel. In deze branche houden ze er wel van om een show weg te geven. Spectaculaire waarschuwingen en zo.’
‘Voor wie dan? Er moet een geadresseerde zijn.’
Fylke sloeg zijn armen uit, alsof hij de hele drugswereld wilde omarmen. Sten Ard kwam vastbesloten overeind.
‘Ik moet gaan. Het spoor wordt koud. Bedankt voor je hulp.’
Fylke stond op van zijn draaistoel. Het was nog niet helemaal voorbij.
‘Voordat je gaat… Ik heb gisteren een verhaal gehoord.’
‘Racistisch?’
‘Integendeel. Het toont de onbarmhartigheid van de blanken aan.’
‘Ik heb geen tijd.’
‘Het is maar kort. Een colosseum in het zuiden van Amerika. Een neger is ingegraven en alleen zijn hoofd steekt boven de grond uit. Een leeuw wordt binnengelaten…’
‘Helaas, Gert. Ik moet rennen.’ Ard liep naar de deur. Fylke begon sneller te praten en liep achter hem aan.
‘De leeuw rent naar de neger, die zijn hoofd opzij buigt zodat de leeuw langs hem rent. De leeuw draait zich om en rent terug, de neger buigt zijn hoofd in de andere richting en de leeuw rent opnieuw langs hem.’
Ze waren in de gang. Ard begon in de richting van de liften te lopen. Fylke liep achter hem aan.
‘Nu heeft de leeuw er genoeg van. De volgende keer springt hij recht tegen het hoofd van de neger. Weet je wat die doet? Hij buigt zijn hoofd naar achteren en bijt zich vast in de ballen van de leeuw!’
Fylke was blijven staan en Ard liep steeds sneller verder. Hij hoorde achter zich hoe de commissaris zijn stem verhief. Twee secretaresses bleven staan en keken met grote ogen naar Fylke.
‘Dan gaat een blanke plantage-eigenaar op de tribune staan en schreeuwt…’
Ard stapte de lift in. De deuren gingen dicht.
‘… play fair you bloody nigger!’
Sten Ard liep naar zijn kantoor. Naarmate zijn werk zwaarder leek en er meer snelheid geboden was, bewoog Ard steeds langzamer. Degenen die hem kenden wisten dat hij sneller dacht naarmate hij trager werd.
Toen hij langs Ove Boursés kamer liep, bewoog hij zich op een manier die Boursé spottend maar wat voorspelbaar ‘ultrasnel’ noemde.
Stens hersenen staan op het punt te gaan hyperventileren. Boursé zag hoe zijn collega zich langs zijn halfopen deur sleepte.
Er was nog geen risico op oververhitting. Boursé zou over tien minuten langs Ards kamer lopen om te controleren of hij niet op de bank naast de deur was gaan liggen. In dat geval was het van belang om zijn gedachten af te koelen.
Sten Ard liep zijn kamer in en ging achter zijn bureau zitten.
Hij dacht aan Jonathan Wide. Het was nu een jaar geleden. Hij miste de lichtelijk gestoorde boemelaar. Wide had een krankzinnige fantasie, die goed paste bij Ards logica. Wide was zijn klankbord geweest, een op een terriër lijkende rechercheur, een enorme inspirator en een politieagent die gebruik durfde te maken van zijn intuïtie.
Het was een schande dat Jonathan weg was gegaan bij de politie, dacht Ard voor de duizendste keer. Dat gebeurde vaak als hij naar een bepaalde streep op het behang tegenover hem keek. Die gedachte was gekoppeld aan de streep. Als hij aan Wide dacht, ongeacht waar Ard was, dan dacht hij tegelijkertijd aan de streep op het behang.
Ze zagen elkaar soms in een café, ook al was dat niet zo geslaagd. De gezinnen waren vroeger met elkaar omgegaan, maar dat was gestopt toen Elisabeth haar eigen weg ging, toen ze Melker ontmoette en uit hun leven verdween. Uit zijn leven in elk geval. Maja had Elisabeth nog een paar keer gezien, misschien zelfs vaker.
Wide had met koud sarcasme gezegd dat, als zijn ex-vrouw hulp nodig had bij haar volgende scheiding, hij klaarstond voor haar, in zijn nieuwe functie, om the dirty work voor haar te doen.
Een schande. De beste rechercheur van het korps kroop onder de stenen waar overspelige echtgenoten thuishoorden.
Maar hun samenwerking was niet gestopt. Ard had twee keer eerder tijdens het eerste etmaal van een onderzoek gevoeld dat hij afstevende op een mislukking. Hij had Wide gebeld, ze hadden met elkaar afgesproken en hadden de zaak besproken. De volgende dag had Ard een enorme kater, maar hij had nauwgezet aantekeningen gemaakt voordat het promillage hoger was gestegen dan het niveau in de fles. Hij had de goede ideeën behouden, veel daarvan waren van Wide, en had met een nieuwe blik op de zaak verder kunnen werken.
Ard stond erop dat het een beroepsmatige uitwisseling van informatie was, maar Wide had het verradersgeld genoemd en had geweigerd het aan te nemen. Ard had geweigerd de envelop mee terug te nemen.
Na een tijdje had de privédetective beseft hoe belachelijk de situatie was en had hij drank voor het geld gekocht.
Zou hij Jonathan bellen? Misschien was dat verstandig. Als het ging om economische delicten of delicten binnen de financiële wereld was Wide een goede vent om mee te praten. Niet zozeer omdat hij voortijdig was gestopt met zijn studie economie en in plaats daarvan politieagent was geworden, maar omdat hij de sociale bovenlaag altijd in de gaten hield, alsof hij in diepe stilte de revolutie voorbereidde. Hij wist veel. Als privédetective was hij, zoals hij zei, bijna verdronken in het water dat zich tussen de hogere en de lagere klasse bevond. Nu het water tot ijs begon te bevriezen, probeerde iedereen zich onhandig met ijshaken te bevrijden.
Beelden, zoals zoveel andere.
Hallo, met Jonathan Wide. Ik ben op dit moment niet te bereiken, maar als je je naam inspreekt… Een vrolijk ingesproken antwoordapparaat met een licht gekras in de stem. Wide hield strakker vast aan de jij-vorm naarmate het u-zeggen zich verspreidde, vooral onder jongeren. Was dat het leeftijdsverschil? Ard hield het ook op ‘jij’. Voelde hij zich oud als iemand ‘u’ tegen hem zei? Hij brieste altijd ‘ik ben het maar’ tegen alle snotneuzen die hem zo formeel durfden aan te spreken. Als hij lang genoeg zou leven, zou hij uiteindelijk de enige zijn.
Hij gaapte, een teken van spanning, en boog zich over de papieren op zijn bureau. Hij keek op toen Boursé zijn hoofd om de hoek van de deur stak en het daarna weer terugtrok.
‘Ik controleer alleen of je niet ligt,’ riep Ove Boursé vanuit de gang, seconden voordat Ard de liftdeur open en daarna weer dicht hoorde gaan. Boursé ging ergens naartoe.
Boursé draaide zich om in de lift en stond oog in oog met Sven Holte, of eigenlijk stond hij op kinhoogte. Holte was groter en hij maakte zich altijd langer als hij tegenover kortere mannen stond.
Boursé onderdrukte, zoals altijd als hij Holte zag, de impuls om zijn rechterhand in de lucht te steken en ‘Heil Holte’ te schreeuwen. Misschien zou hij zich gevleid voelen? In plaats daarvan drukte hij op de knop van de eerstvolgende verdieping onder hem, hij wilde zo kort mogelijk in de buurt van de Baas zijn. Geen van beiden zei iets.
Boursé stapte uit en Holte ging verder naar de benedenverdieping. Holte keek op zijn horloge en liep daarna naar zijn auto. Hij stapte in en bleef een paar minuten met zijn handen om het stuur geklemd zitten.
Over een uur had hij een ontmoeting.
Holte deed iets wat niemand hem buiten de boksring ooit had zien doen.
Hij verborg zijn gezicht in zijn handen, heel even, en toen hij zich weer openstelde voor de buitenwereld was hij bleek: een kleur die overeenkwam met de binnenbekleding van de autoportieren.
De zon had nieuw leven gekregen. Het moest mogelijk zijn om de lijnen weg te krijgen, meerdere, hij wilde eenvoud, maar dat zou tijd kosten, jaren van taxiritten en tijdelijke banen zodat hij tijd had om te schilderen. Op dit moment wilde hij niets liever dan hier staan en het leven voorbij zien rollen.
Ze leefde! Niemand deed moeilijk toen de smeris met de ongebruikelijke naam informatie wilde hebben. Het was heel ernstig, maar niet levensbedreigend. Geen hersenschade, ze had voldoende zuurstof gehad. Ze was op tijd geweest. Ha! Kreeg hij nu een medaille?
Hij zou hier blijven staan en de zon nog een keer schilderen.
Zou hij naar het Östra-ziekenhuis kunnen gaan? En wat moest hij dan zeggen?